Beknopte geschiedenis van het dorp Zetten
Ook Zetten ligt op een stroomrug en kent een zeer oude geschiedenis, die terug gaat naar tenminste de Romeinse tijd. Dit blijkt uit diverse archeologische vondsten, overigens ook uit eerdere en latere tijden..
Al in 1005 wordt Zetten genoemd als Sethone in een document van het bisdom Keulen, dat toen het beheer van dit gebied had.
De hervormde kerk dateert uit de 14e eeuw en is in de loop van die vele eeuwen diverse malen ingrijpend verbouwd. Met name de toren is echter behouden gebleven, zij het dankzij veel restauraties.
Zetten was, evenals alle andere dorpen in ons werkgebied eeuwenlang een agrarisch dorp. Dat veranderde met de komst van Ds. O.G. Helding, die in het nabije Hemmen werkzaam was in de 19e eeuw. Hij stichtte in Zetten de nu nog bestaande Heldringgestichten. Deze instellingen, er waren er verschillende met steeds een iets andere doelgroep, bekommerden zich om het lot van met name vrouwen, die in moeilijke omstandigheden leefden. Door de komst van die gestichten ontstond er werkgelegenheid in een andere dan de agrarische sector.
Dit werd nog versterkt door de komst van Ds. F.P.L.C. van Lingen rond 1860. Hij stichtte in Hemmen het eerste Christelijke gymnasium in Nederland. Deze school, samen met de door Ds. Heldring gestichte normaalschool voor onderwijzeressen, was de start van een tot op heden voortdurende traditie van onderwijscentrum. Ook dit bracht natuurlijk de nodige werkgelegenheid mee.
Zetten kreeg daarom aan het einde van de 19e, begin 20e eeuw een geheel eigen dorpskarakter.
Tot de vele activiteiten die Ds. Heldring ontplooide behoorde ook de stichting van de Vluchtheuvelkerk (1870). Deze kerk staat inderdaad op een terp, die hoger is dan de hoogst gemeten waterstand tijdens de beruchte overstroming van 1809. Op deze wijze werd de kerk werkelijk een vluchtheuvel voor mens en vee.
Zetten heeft zeer veel geleden in de 2e wereldoorlog, samen met het naburige Hemmen. In de winter van 1944 naar 1945 is het dorp maandenlang front geweest, waarbij de vijandelijke legers letterlijk in het dorp aanwezig waren en dus dagelijks (vuur)contact hadden. Dit terwijl het dorp onder water stond omdat de Duitsers bij Driel de Rijndijk hadden vernield.
Overigens waren de bewoners in die tijd geëvacueerd naar Brabant en voor een deel naar België.